Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge

GT GD C H L M O
a

GT GD C H L M O
about /əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat; ADVERB: ongeveer, om; USER: over, ongeveer, over de, over het, om

GT GD C H L M O
access /ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming; USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen

GT GD C H L M O
accordance /əˈkɔː.dəns/ = NOUN: overeenstemming, verhouding, instemming, toestemming, geschiktheid, inwilling; USER: overeenstemming, overeenkomstig, volgens, conform, overeenstemming zijn

GT GD C H L M O
acquired /əˈkwaɪər/ = ADJECTIVE: aangeleerd, eerlijk verwerven, door eigen arbeid verkregen; USER: verworven, overgenomen, verkregen, verwierf, opgedaan

GT GD C H L M O
addresses /əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak; VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen; USER: adressen, mailadressen, adres

GT GD C H L M O
administer /ədˈmɪn.ɪ.stər/ = VERB: toedienen, beheren, administreren, besturen, uitvoeren, toepassen, afnemen; USER: beheren, toedienen, administreren, te beheren, beheer van

GT GD C H L M O
adopted /əˈdɒp.tɪd/ = ADJECTIVE: aangenomen, overgenomen, geadopteerd; USER: aangenomen, vastgesteld, goedgekeurd, vastgestelde, genomen

GT GD C H L M O
agents /ˈeɪ.dʒənt/ = NOUN: agent, middel, vertegenwoordiger, tussenpersoon, dealer, zaakwaarnemer, zaakgelastigde; USER: agenten, agents, agentia, middelen, stoffen

GT GD C H L M O
aggregated /ˈæɡ.rɪ.ɡeɪt/ = VERB: verzamelen, samenvoegen, bijeenbrengen, opeenhopen; USER: geaggregeerde, geaggregeerd, samengevoegde, verzamelde, de geaggregeerde

GT GD C H L M O
agree /əˈɡriː/ = VERB: overeenkomen, instemmen, het eens zijn, overeenstemmen, toestemmen, kloppen, rijmen, in overeenstemming brengen; USER: het eens zijn, overeenkomen, instemmen, eens, akkoord

GT GD C H L M O
all /ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig; NOUN: al; PRONOUN: alles; ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al; USER: alle, alles, al, allemaal, allen

GT GD C H L M O
also /ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks; USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien

GT GD C H L M O
among /əˈmʌŋ/ = PREPOSITION: onder, tussen, te midden van; USER: onder, tussen, bij, tot, onder de

GT GD C H L M O
analyzing /ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden; USER: analyseren, het analyseren, het analyseren van, analyse, analyseren van

GT GD C H L M O
and /ænd/ = CONJUNCTION: en; USER: en, en de, en het

GT GD C H L M O
another /əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één; USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander

GT GD C H L M O
anti /ˈæn.ti/ = PREFIX: anti-, tegen-; USER: anti, tegen, bestrijding

GT GD C H L M O
any /ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder; ADVERB: enig, welke ... ook; USER: elk, ieder, een, enig, elke

GT GD C H L M O
applicable /əˈplɪk.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: toepasselijk, aanwendbaar; USER: toepasselijk, toepassing, van toepassing, toepasselijke, geldende

GT GD C H L M O
are /ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter; USER: zijn, bent, is, worden

GT GD C H L M O
as /əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals; CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate; USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf

GT GD C H L M O
assets /ˈaset/ = NOUN: activa, actief, bezit, bedrijvende vorm; USER: activa, vermogen, vaste activa, middelen, activa van

GT GD C H L M O
at /ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à; USER: bij, op, tegen, in, aan

GT GD C H L M O
authentication /ɔːˈθen.tɪ.keɪt/ = USER: authenticatie, verificatie, authentificatie

GT GD C H L M O
authorize /ˈɔː.θər.aɪz/ = VERB: autoriseren, machtigen, volmachtigen, rechtvaardigen; USER: machtigen, autoriseren, toestaan, autorisatie, toestemming

GT GD C H L M O
available /əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig; USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn

GT GD C H L M O
be /biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren; USER: zijn, worden, te, wel, is

GT GD C H L M O
because /bɪˈkəz/ = CONJUNCTION: omdat, want, doordat, aangezien, daar, wijl; USER: omdat, want, vanwege, wegens

GT GD C H L M O
behalf /bɪˈhɑːf/ = PREPOSITION: ten bate van; USER: namens, rekening, behoeve, naam, opdracht

GT GD C H L M O
business /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven

GT GD C H L M O
businesses /ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding; USER: bedrijven, ondernemingen, bedrijfsleven, activiteiten, bedrijf

GT GD C H L M O
but /bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen; CONJUNCTION: maar, doch; ADVERB: slechts, enkel; USER: maar, doch

GT GD C H L M O
by /baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij; USER: door, van, bij, op, met

GT GD C H L M O
care /keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg; VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn; USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care

GT GD C H L M O
collect /kəˈlekt/ = VERB: verzamelen, innen, ophalen, inzamelen, incasseren, collecteren, bijeenbrengen, rapen, invorderen, zich verzamelen, afleiden, vergaderen, besluiten; NOUN: collecte; USER: verzamelen, innen, te verzamelen, verzamelen van, verzamel

GT GD C H L M O
collection /kəˈlek.ʃən/ = NOUN: collectie, verzameling, inzameling, inning, incasso, collecte, groep, incassering, hoop, buslichting, drift, kudde, schaar, zelfbeheersing; USER: collectie, verzameling, inzameling, verzamelen, collection

GT GD C H L M O
combination /ˌkɒm.bɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: combinatie, verbinding, samenspel, samenloop, vereniging, samenspanning, komplot; USER: combinatie, een combinatie, verzameling

GT GD C H L M O
communicate /kəˈmyo͞onəˌkāt/ = VERB: communiceren, delen, meedelen, mededelen, overbrengen, in verbinding staan, berichten, gemeenschap hebben, zich in verbinding stellen; USER: communiceren, communicatie, te communiceren, delen, communiceert

GT GD C H L M O
complete /kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig; VERB: voltooien, completeren, afmaken; USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig

GT GD C H L M O
compliance /kəmˈplaɪ.əns/ = NOUN: nakoming, inwilliging, meegaandheid, inschikkelijkheid, toestemming, toegevendheid; USER: nakoming, naleving, de naleving, overeenstemming, inachtneming

GT GD C H L M O
comply /kəmˈplaɪ/ = VERB: zich schikken, zich onderwerpen, berusten in, toegeven; USER: voldoen, voldoet, aan, voldoen aan, naleving

GT GD C H L M O
conduct /kənˈdʌkt/ = NOUN: gedrag, leiding, houding, beleid, uitgeleide, aanvoering; VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen; USER: geleiden, gedrag, leiden, voeren, te voeren

GT GD C H L M O
confidential /ˌkɒn.fɪˈden.ʃəl/ = ADJECTIVE: vertrouwelijk, geheim, vertrouwd; USER: vertrouwelijk, vertrouwelijke, de vertrouwelijke, geheim

GT GD C H L M O
consent /kənˈsent/ = NOUN: toestemming, inwilliging; VERB: toestemmen, goedvinden, toegeven, berusten, het eens zijn; USER: toestemming, instemming, toestemming van, goedkeuring, akkoord

GT GD C H L M O
contact /ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling; VERB: contact hebben, contact hebben met; USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen

GT GD C H L M O
contractual //kənˈtrakCHo͞oəl/ = ADJECTIVE: contractueel, bij contract; USER: contractueel, contractuele, overeenkomst, de contractuele, bindend

GT GD C H L M O
corruption /kəˈrʌp.ʃən/ = NOUN: corruptie, verdorvenheid, omkoping, bederf, verderf, zedenbederf, knoeierij; USER: corruptie, van corruptie, de corruptie, corruptie te, beschadiging

GT GD C H L M O
court /kɔːt/ = NOUN: hof, rechtbank, gerechtshof, hofhouding, plein, opwachting; VERB: het hof maken, vrijen, uitlokken, scharrelen, de gunst zoeken van, zoeken, streven naar; USER: rechtbank, hof, rechter, gerecht, rechterlijke

GT GD C H L M O
covered /-kʌv.əd/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken, bestrijden, toedekken, overtrekken, beleggen, dichtgooien; USER: gedekt, overdekte, vallen, bedekt, overdekt

GT GD C H L M O
customer /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant

GT GD C H L M O
customers /ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument; USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten

GT GD C H L M O
data /ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof; USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te

GT GD C H L M O
described /dɪˈskraɪb/ = VERB: beschrijven, weergeven; USER: beschreven, omschreven, beschreef, wordt beschreven

GT GD C H L M O
developed /dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend; USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen

GT GD C H L M O
development /dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing; USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van

GT GD C H L M O
diligence /ˈdɪl.ɪ.dʒənt/ = NOUN: ijver, vlijt, naarstigheid, noestheid; USER: ijver, diligence, zorgvuldigheid, toewijding

GT GD C H L M O
direct /daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig; ADVERB: direct, rechtstreeks; VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven; USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden

GT GD C H L M O
disclose /dɪˈskləʊz/ = VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, aan het licht brengen; USER: openbaren, onthullen, openbaar, bekend, openbaart

GT GD C H L M O
disclosing /dɪˈskləʊz/ = VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, aan het licht brengen; USER: openbaarmaking, onthullen, openbaar maken, openbaarmaking van, bekendmaking

GT GD C H L M O
disclosure /dɪˈskləʊ.ʒər/ = NOUN: openbaring, onthulling; USER: onthulling, openbaring, openbaarmaking, bekendmaking, mededeling

GT GD C H L M O
divisions /dɪˈvɪʒ.ən/ = NOUN: divisie, verdeling, afdeling, deling, indeling, scheiding, verdeeldheid, afscheiding, tussenschot, legerafdeling; USER: divisies, afdelingen, verdeeldheid, splitsingen, organisatieonderdelen

GT GD C H L M O
do /də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen; NOUN: do; USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe

GT GD C H L M O
documentation /ˌdɒk.jʊ.menˈteɪ.ʃən/ = NOUN: documentatie; USER: documentatie, documenten, documentatie van, de documentatie, documentatie bij

GT GD C H L M O
done /dʌn/ = ADJECTIVE: gedaan, klaar, gaar, afgelopen, afgewerkt, beëindigd; USER: gedaan, klaar, uitgevoerd, doen, gebeurt

GT GD C H L M O
due /djuː/ = ADJECTIVE: verschuldigd, vervallen, gepast, behoorlijk, schuldig, verplicht, rechtmatig; NOUN: schuld, het iem. verschuldigde; ADVERB: vlak; USER: verschuldigd, gevolg, als gevolg, wijten, vanwege

GT GD C H L M O
e /iː/ = NOUN: mi

GT GD C H L M O
email /ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail

GT GD C H L M O
employee /ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé; USER: werknemer, medewerker

GT GD C H L M O
employees /ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé; USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers

GT GD C H L M O
encryption /ɪnˈkrɪpt/ = USER: encryptie, codering, versleuteling

GT GD C H L M O
enforce /ɪnˈfɔːs/ = VERB: afdwingen, doen eerbiedigen, dwingen tot, doorzetten, streng handhaven, de hand houden aan, krachtig uitvoeren, kracht bezijden aan; USER: afdwingen, handhaven, dwingen, af te dwingen, handhaving

GT GD C H L M O
engagement /enˈgājmənt/ = NOUN: engagement, verloving, verbintenis, afspraak, verplichting, indienstneming, gevecht, treffen, betrekking; USER: engagement, verloving, betrokkenheid, overeenkomst, opdracht

GT GD C H L M O
establish /ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven; USER: vaststellen, vestigen, oprichten, vast te stellen, stellen

GT GD C H L M O
etc /ɪt.ˈset.ər.ə/ = USER: etc, enz, enz., etc.

GT GD C H L M O
event /ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer; USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij

GT GD C H L M O
explicitly /ɪkˈsplɪs.ɪt/ = ADVERB: uitdrukkelijk, duidelijk, uitvoerig, stellig, beslist; USER: uitdrukkelijk, expliciet, nadrukkelijk, duidelijk

GT GD C H L M O
family /ˈfæm.əl.i/ = NOUN: familie, gezin, geslacht, huis, huisgezin, huishouden; USER: familie, gezin, Family, familie van, Familiekamers

GT GD C H L M O
financial /faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk; USER: financieel, financiële, de financiële

GT GD C H L M O
first /ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem; ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever; USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie

GT GD C H L M O
for /fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege; CONJUNCTION: want, omdat, daar; USER: voor, voor de, van, voor het, te

GT GD C H L M O
from /frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af; USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de

GT GD C H L M O
functions /ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid; VERB: werken, fungeren; USER: functies, taken, functie, functioneert

GT GD C H L M O
g /dʒiː/ = NOUN: sol; USER: g, AL, gram, gr

GT GD C H L M O
gather /ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren; USER: verzamelen, vergaren, te verzamelen, verzamelen van, het verzamelen

GT GD C H L M O
global /ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-; USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal

GT GD C H L M O
have /hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen; USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb

GT GD C H L M O
help /help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen; NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster; USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij

GT GD C H L M O
identifiable /īˈdentiˌfīəbəl/ = USER: identificeerbare, identificeerbaar, herkenbaar, herkenbare, identificeren

GT GD C H L M O
improve /ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen; USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van

GT GD C H L M O
in /ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-; ADVERB: binnen, thuis; USER: in, op, in de, van, in het

GT GD C H L M O
inc /ɪŋk/ = ADJECTIVE: ongepast, ongeschikt; USER: inc, incl., meerder, meerderen, incl

GT GD C H L M O
includes /ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen; USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief

GT GD C H L M O
indirect /ˌɪn.daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: indirect, zijdelings, niet rechtstreeks, ontwijkend, bijkomstig, terughoudend; USER: indirect, indirecte, onrechtstreekse, onder contract, de indirecte

GT GD C H L M O
individuals /ˌindəˈvijəwəl/ = NOUN: individu, enkeling; USER: individuen, particulieren, personen, mensen, natuurlijke personen

GT GD C H L M O
information /ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging; USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen

GT GD C H L M O
inquiries /ɪnˈkwaɪə.ri/ = NOUN: onderzoek, aanvraag, vraag, vragen, navraag, analyse, exploratie, naspeuring, navorsing; USER: onderzoeken, vragen, inlichtingen, aanvragen, onderzoek

GT GD C H L M O
intercompany = USER: intercompany, onderlinge, intra,

GT GD C H L M O
interest /ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen; NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering; USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse

GT GD C H L M O
internally /ɪnˈtɜː.nəl/ = ADVERB: inwendig, innerlijk, binnenlands; USER: inwendig, intern, interne, binnenlandse, innerlijk

GT GD C H L M O
introduce /ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken; USER: voorstellen, introduceren, voeren, te voeren, te introduceren

GT GD C H L M O
is /ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het

GT GD C H L M O
it /ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit; USER: het, zij, is, deze, dat

GT GD C H L M O
its /ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn; USER: zijn, haar, de, het, een

GT GD C H L M O
know /nəʊ/ = VERB: weten, kennen, begrijpen, herkennen, verstaan, onderscheiden, zich bewust van zijn; USER: weten, kennen, weet, kent, weet dat

GT GD C H L M O
last /lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest; VERB: duren; ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand; ADVERB: het laatst; USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen

GT GD C H L M O
law /lɔː/ = NOUN: wet, recht, justitie, politie, gerecht, rechtspleging, voorsprong, uitstel; USER: wet, recht, wetgeving, rechtspraak, de wet

GT GD C H L M O
learn /lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen; USER: leren, te leren, leer, leert, weten

GT GD C H L M O
let /let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen; NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal; USER: laten, laat, laten we, liet, te laten

GT GD C H L M O
limiting /ˈlɪm.ɪ.tɪŋ/ = VERB: beperken, begrenzen, limiteren, beknotten; USER: beperken, beperkende, beperking, beperkend, het beperken

GT GD C H L M O
maintain /meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen; USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden

GT GD C H L M O
may /meɪ/ = VERB: kunnen, mogen; NOUN: meidoorn, maagd; USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de

GT GD C H L M O
member /ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling; USER: lid, lid van

GT GD C H L M O
members /ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen; USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van

GT GD C H L M O
names /neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord; VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen; USER: namen, benamingen, namen van, naam

GT GD C H L M O
new /njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt; USER: nieuw, nieuwe, new

GT GD C H L M O
not /nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel; USER: niet, geen, niet die

GT GD C H L M O
notice /ˈnəʊ.tɪs/ = VERB: opmerken, bemerken, vermelden, waarschuwen; NOUN: kennisgeving, aankondiging, bericht, bekendmaking, aandacht, verwittiging, notitie, opzegging; USER: opmerken, bemerken, aankondiging, merken, bericht

GT GD C H L M O
numerous /ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal; USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van

GT GD C H L M O
of /əv/ = PREPOSITION: van, over, bij; USER: van, van de, van het, of, over

GT GD C H L M O
offer /ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven; NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek; USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben

GT GD C H L M O
on /ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop; PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on; USER: op, over, aan, op de, on

GT GD C H L M O
one /wʌn/ = NOUN: een; PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere; ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one; USER: een, men, ene, iemand

GT GD C H L M O
opportunities /ˌɒp.əˈtjuː.nə.ti/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren; USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden

GT GD C H L M O
or /ɔːr/ = CONJUNCTION: of; NOUN: goudkleur; USER: of, en, of de, of een

GT GD C H L M O
orders /ˈɔː.dər/ = NOUN: leefregel; USER: bestellingen, orden, opdrachten, orders, bevelen

GT GD C H L M O
other /ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend; PRONOUN: ander, anders; ADVERB: anders; USER: ander, anders, andere, overige, meer

GT GD C H L M O
others /ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te

GT GD C H L M O
our /aʊər/ = PRONOUN: onze, ons; USER: onze, ons, Aanbevolen

GT GD C H L M O
outside /ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop; PREPOSITION: buiten, behalve; NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum; ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst; USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld

GT GD C H L M O
part /pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij; VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan; USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit

GT GD C H L M O
parties /ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens; USER: partijen, partij, feesten

GT GD C H L M O
partner /ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber; VERB: koppelen; USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties

GT GD C H L M O
party /ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens; USER: partij, feestje, feest, party, partijen

GT GD C H L M O
perform /pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven; USER: uitvoeren, verrichten, voeren, te voeren, uit te voeren

GT GD C H L M O
personally /ˈpɜː.sən.əl.i/ = ADVERB: persoonlijk, wat mij betreft; USER: persoonlijk, persoonsgegevens, persoonlijke, zelf, die persoonlijk

GT GD C H L M O
policy /ˈpɒl.ə.si/ = NOUN: politiek, polis, staatkunde, staatsbeleid, overleg, omzichtigheid, staatsmanswijsheid; USER: politiek, polis, beleid, het beleid, beleid van

GT GD C H L M O
practices /ˈpræk.tɪs/ = VERB: gieten, schenken, uitgieten, inschenken, uitschenken, stortregenen, sauzen, doen stromen, sausen, in stromen neerkomen; NOUN: het gieten, stortbui, stortregen, stroom, gietsel; USER: praktijken, practices, praktijk, werkwijzen, gedragingen

GT GD C H L M O
pre /priː-/ = PREFIX: pre-, vooraf-, voor-; USER: pre, vooraf, vóór, voorgevulde, een pre

GT GD C H L M O
preparing /prɪˈpeər/ = VERB: voorbereiden, bereiden, klaarmaken, gereedmaken, toebereiden, aanmaken, opleiden, zich klaar maken; USER: voorbereiding, voorbereiden, bereiden, opstellen, de voorbereiding

GT GD C H L M O
prevent /prɪˈvent/ = VERB: voorkomen, verhinderen, beletten, verhoeden; USER: voorkomen, verhinderen, te voorkomen, voorkomen dat, voorkoming

GT GD C H L M O
privacy /ˈprɪv.ə.si/ = NOUN: geheimhouding, afzondering, eenzaamheid; USER: privacy, levenssfeer, priveleven, persoonlijke levenssfeer, de privacy

GT GD C H L M O
procedures /prəˈsiː.dʒər/ = NOUN: procedure, werkwijze, methode, handelwijze, bereidingswijze, procédé; USER: procedures, de procedures, procedures voor, procedure, voorwaarden

GT GD C H L M O
process /ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé; VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen; USER: procede, werkwijze, proces, taak

GT GD C H L M O
products /ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht; USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen

GT GD C H L M O
promoting /prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken; USER: bevorderen, het bevorderen van, het bevorderen, bevordering, bevorderen van

GT GD C H L M O
promotion /prəˈməʊ.ʃən/ = NOUN: bevordering, promotie, reclameactie; USER: promotie, bevordering, bevorderen, bevordering van, de bevordering

GT GD C H L M O
property /ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: eigendom, eigenschap, bezit, eigendomsrecht, landgoed, boerderij, bezitting, hoedanigheid, have, eigenaardigheid; USER: eigendom, eigenschap, eigendomsrecht, bezit, onroerend goed

GT GD C H L M O
protect /prəˈtekt/ = VERB: beschermen, beveiligen, behoeden, dekken, beschutten, hoeden, honoreren; USER: beschermen, te beschermen, bescherming, bescherming van, de bescherming

GT GD C H L M O
provide /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden

GT GD C H L M O
provided /prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde

GT GD C H L M O
providers /prəˈvaɪ.dər/ = NOUN: leverancier, kostwinner, verzorger; USER: aanbieders, providers, verleners, verstrekkers, leveranciers

GT GD C H L M O
providing /prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken; USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren

GT GD C H L M O
publicly /ˈpʌb.lɪ.kli/ = ADVERB: in het openbaar, van rijkswege; USER: in het openbaar, openbaar, publiek, publiekelijk, openbare

GT GD C H L M O
purchase /ˈpɜː.tʃəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten; NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht; USER: kopen, aanschaffen, aankoop, te kopen, schaffen

GT GD C H L M O
purposes /ˈpɜː.pəs/ = NOUN: doel, bedoeling, doelstelling, doeleinde, oogmerk, strekking, honk, doelwit, wit; VERB: voornemens zijn, van plan zijn, zich voornemen, plannen maken; USER: doeleinden, doelen, toepassing, zin, oog

GT GD C H L M O
questionnaires /ˌkwesCHəˈne(ə)r/ = NOUN: vragenlijst, questionaire; USER: vragenlijsten, vragenlijst, enquêtes, de vragenlijsten

GT GD C H L M O
reason /ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid; VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over; USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan

GT GD C H L M O
regulations /ˌreɡ.jʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: reglement; USER: reglement, regelgeving, voorschriften, verordeningen, regels

GT GD C H L M O
related /rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand; USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking

GT GD C H L M O
relationships /rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap; USER: relaties, verhoudingen, relatie, betrekkingen, verbanden

GT GD C H L M O
relevant /ˈrel.ə.vənt/ = ADJECTIVE: relevant, toepasselijk, pertinent; USER: relevant, relevante, desbetreffende, betrokken, betreffende

GT GD C H L M O
renew /rɪˈnjuː/ = VERB: vernieuwen, hernieuwen, hervatten, verversen, verjongen, renoveren, doen herleven, prolongeren, weer opvatten; USER: vernieuwen, hernieuwen, verlengen, te vernieuwen, te verlengen

GT GD C H L M O
reporting /rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij; USER: rapportage, rapportering, rapporteren, melden, verslaglegging

GT GD C H L M O
request /rɪˈkwest/ = VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken; NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag; USER: aanvragen, vragen, verzoeken, verzoek, te vragen

GT GD C H L M O
requests /rɪˈkwest/ = NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag; VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken; USER: verzoeken, aanvragen, verzoekt, vraagt, bezoeken

GT GD C H L M O
respond /rɪˈspɒnd/ = VERB: reageren op, antwoorden op, gehoor geven aan; USER: reageren op, reageren, reageert, antwoorden, te reageren

GT GD C H L M O
restrictions /rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking; USER: beperkingen, restricties, beperking, de beperkingen, beperkingen van

GT GD C H L M O
reveal /rɪˈviːl/ = NOUN: openbaren; VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, bekendmaken, aan het licht brengen, ontpoppen, kenbaar maken, doen uitkomen; USER: openbaren, onthullen, blijkt, tonen, te onthullen

GT GD C H L M O
reviewing /rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op; USER: herziening, reviewing, herziening van, herzien, de herziening

GT GD C H L M O
rights /raɪt/ = NOUN: rechtsen; USER: rechten, de rechten, rechten van, recht, de rechten van

GT GD C H L M O
s = USER: s, en, Tussen, jaren, is

GT GD C H L M O
safety /ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid; ADJECTIVE: reddings-; USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids

GT GD C H L M O
sale /seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping; USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding

GT GD C H L M O
security /sɪˈkjʊə.rɪ.ti/ = NOUN: veiligheid, waarborg, bescherming, onderpand, borgstelling, pand, zelfverzekerdheid, pandbrief; USER: veiligheid, beveiliging, zekerheid, de veiligheid, security

GT GD C H L M O
segments /ˈseɡ.mənt/ = NOUN: segment, deel, lid van insekt; VERB: verdelen, zich delen, zich splijten; USER: segmenten, segments, segmenten van, segment

GT GD C H L M O
selling /ˌbestˈsel.ər/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan; USER: verkopen, selling, verkoop, verkopende, verkoopt

GT GD C H L M O
service /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst; ADJECTIVE: dienst-; USER: service, dienst, dienstverlening, diensten

GT GD C H L M O
services /ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag; USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van

GT GD C H L M O
sharing /ˈdʒɒb.ʃeər/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen; USER: delen, het delen van, het delen, delen van, deelt

GT GD C H L M O
standard /ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan; ADJECTIVE: standaard-, normaal, proefhoudend; USER: standaard, norm, Standard

GT GD C H L M O
standards /ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan; USER: normen, standaarden, standaards, de normen

GT GD C H L M O
subpoenas /səˈpiː.nə/ = VERB: dagvaarden; NOUN: dagvaarding met strafbedreiging; USER: dagvaardingen, subpoenas, dwangbevelen, dagvaarding, een dagvaarding,

GT GD C H L M O
subsidiaries /səbˈsɪd.i.ər.i/ = NOUN: noodhulp, helper, assistent, hulpmiddel; USER: dochterondernemingen, dochtermaatschappijen, dochtervennootschappen, filialen, dochters

GT GD C H L M O
substantially /səbˈstanCHəlē/ = ADVERB: in hoofdzaak, wezenlijk, degelijk, stoffelijk, welgesteld; USER: wezenlijk, hoofdzaak, aanzienlijk, in hoofdzaak, nagenoeg

GT GD C H L M O
such /sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo; PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke; USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze

GT GD C H L M O
technology /tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie; USER: technologie, techniek, technologische, technologieën

GT GD C H L M O
textron = USER: textron, van Textron,

GT GD C H L M O
that /ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat; PRONOUN: dat, die, wat, welke; ADVERB: zo; USER: dat, die, dat de, wat

GT GD C H L M O
the /ðiː/ = ARTICLE: de, het; USER: de, het, van de

GT GD C H L M O
things /θɪŋ/ = NOUN: spullen, bullen; USER: spullen, dingen, dingen die er, dingen die, zaken

GT GD C H L M O
third /θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde; ADJECTIVE: derde; USER: derde, van derde, de derde, derden

GT GD C H L M O
this /ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze; USER: deze, dit, dit een, van dit, de

GT GD C H L M O
those /ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene; USER: die, degenen, deze, de, die welke

GT GD C H L M O
to /tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to; USER: naar, aan, te, tot, om

GT GD C H L M O
training /ˈtreɪ.nɪŋ/ = NOUN: opleiding, trainen; USER: opleiding, training, opleidingen, trainingen, scholing

GT GD C H L M O
transaction /trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling; USER: transactie, verrichting, transacties, transactiekosten, transaction

GT GD C H L M O
transfer /trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken; NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting; USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van

GT GD C H L M O
transferred /trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken, calqueren, gireren; USER: overgedragen, overgebracht, overgeheveld, overgeboekt, overgemaakt

GT GD C H L M O
unaffiliated /ˌənəˈfilēˌātid/ = ADJECTIVE: niet aangesloten; USER: niet aangesloten, gelieerde, unaffiliated,

GT GD C H L M O
unauthorized /ˌənˈôTHəˌrīzd/ = USER: onbevoegd, onbevoegde, ongeoorloofde, ongeautoriseerde, onbevoegden

GT GD C H L M O
units /ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling; USER: eenheden, units, stuks, eenheid

GT GD C H L M O
unless /ənˈles/ = CONJUNCTION: tenzij, indien niet; PREPOSITION: behalve; USER: tenzij, indien, behalve, tenzij de

GT GD C H L M O
us /ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons; USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op

GT GD C H L M O
usage /ˈjuː.sɪdʒ/ = NOUN: gebruik, behandeling, zede, usance, usantie; USER: gebruik, het gebruik, gebruik van, het gebruik van, verbruik

GT GD C H L M O
use /juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen; NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel; USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt

GT GD C H L M O
vendors /ˈven.dər/ = NOUN: verkoper; USER: verkopers, vendors, leveranciers, leveranciers van, fabrikanten

GT GD C H L M O
we /wiː/ = PRONOUN: we, wij; USER: wij, we, dat we, hebben we

GT GD C H L M O
which /wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook; CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk; PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk; USER: welke, die, wat, dat, welk

GT GD C H L M O
who /huː/ = CONJUNCTION: die, wie; PRONOUN: die, wie; USER: die, wie, dat

GT GD C H L M O
will /wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren; NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil; USER: zullen, wil, zal, u

GT GD C H L M O
with /wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met; USER: met, met een, van, bij, met de

GT GD C H L M O
you /juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden; USER: u, je, jij, jullie, kunt

GT GD C H L M O
your /jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw; USER: uw, je, jouw, een, de

214 words