Dutch Vocabulary
Click on letter: GT-Google Translate; GD-Google Define; H-Collins; L-Longman; M-Macmillan; O-Oxford; © or C-Cambridge
GT
GD
C
H
L
M
O
a
GT
GD
C
H
L
M
O
about
/əˈbaʊt/ = PREPOSITION: over, ongeveer, om, omtrent, met betrekking tot, betreffende, omstreeks, rondom, aangaande, zowat;
ADVERB: ongeveer, om;
USER: over, ongeveer, over de, over het, om
GT
GD
C
H
L
M
O
access
/ˈæk.ses/ = NOUN: toegang, toegankelijkheid, vlaag, oprit, opwelling, genaakbaarheid, vatbaarheid, nadering, aangroeiing, aanval, vermeerdering, toeneming;
USER: toegang, toegang tot, Nog, naar, openen
GT
GD
C
H
L
M
O
accordance
/əˈkɔː.dəns/ = NOUN: overeenstemming, verhouding, instemming, toestemming, geschiktheid, inwilling;
USER: overeenstemming, overeenkomstig, volgens, conform, overeenstemming zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
acquired
/əˈkwaɪər/ = ADJECTIVE: aangeleerd, eerlijk verwerven, door eigen arbeid verkregen;
USER: verworven, overgenomen, verkregen, verwierf, opgedaan
GT
GD
C
H
L
M
O
addresses
/əˈdres/ = NOUN: adres, toespraak;
VERB: richten, adresseren, aanspreken, toespreken, afzenden, consigneren, verwijzen;
USER: adressen, mailadressen, adres
GT
GD
C
H
L
M
O
administer
/ədˈmɪn.ɪ.stər/ = VERB: toedienen, beheren, administreren, besturen, uitvoeren, toepassen, afnemen;
USER: beheren, toedienen, administreren, te beheren, beheer van
GT
GD
C
H
L
M
O
adopted
/əˈdɒp.tɪd/ = ADJECTIVE: aangenomen, overgenomen, geadopteerd;
USER: aangenomen, vastgesteld, goedgekeurd, vastgestelde, genomen
GT
GD
C
H
L
M
O
agents
/ˈeɪ.dʒənt/ = NOUN: agent, middel, vertegenwoordiger, tussenpersoon, dealer, zaakwaarnemer, zaakgelastigde;
USER: agenten, agents, agentia, middelen, stoffen
GT
GD
C
H
L
M
O
aggregated
/ˈæɡ.rɪ.ɡeɪt/ = VERB: verzamelen, samenvoegen, bijeenbrengen, opeenhopen;
USER: geaggregeerde, geaggregeerd, samengevoegde, verzamelde, de geaggregeerde
GT
GD
C
H
L
M
O
agree
/əˈɡriː/ = VERB: overeenkomen, instemmen, het eens zijn, overeenstemmen, toestemmen, kloppen, rijmen, in overeenstemming brengen;
USER: het eens zijn, overeenkomen, instemmen, eens, akkoord
GT
GD
C
H
L
M
O
all
/ɔːl/ = ADJECTIVE: alle, al, elk, heel, ieder, gans, enig;
NOUN: al;
PRONOUN: alles;
ADVERB: geheel, helemaal, heel, volkomen, een en al;
USER: alle, alles, al, allemaal, allen
GT
GD
C
H
L
M
O
also
/ˈɔːl.səʊ/ = ADVERB: ook, eveneens, tevens, bovendien, evenals, mee, evenzo, insgelijks;
USER: ook, tevens, eveneens, ook de, bovendien
GT
GD
C
H
L
M
O
among
/əˈmʌŋ/ = PREPOSITION: onder, tussen, te midden van;
USER: onder, tussen, bij, tot, onder de
GT
GD
C
H
L
M
O
analyzing
/ˈæn.əl.aɪz/ = VERB: analyseren, ontleden, ontbinden;
USER: analyseren, het analyseren, het analyseren van, analyse, analyseren van
GT
GD
C
H
L
M
O
and
/ænd/ = CONJUNCTION: en;
USER: en, en de, en het
GT
GD
C
H
L
M
O
another
/əˈnʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, nog een, tweede, nog één;
USER: ander, nog een, andere, een andere, een ander
GT
GD
C
H
L
M
O
anti
/ˈæn.ti/ = PREFIX: anti-, tegen-;
USER: anti, tegen, bestrijding
GT
GD
C
H
L
M
O
any
/ˈen.i/ = PRONOUN: een, elk, ieder;
ADVERB: enig, welke ... ook;
USER: elk, ieder, een, enig, elke
GT
GD
C
H
L
M
O
applicable
/əˈplɪk.ə.bl̩/ = ADJECTIVE: toepasselijk, aanwendbaar;
USER: toepasselijk, toepassing, van toepassing, toepasselijke, geldende
GT
GD
C
H
L
M
O
are
/ɑːr/ = NOUN: are, vierkante decameter;
USER: zijn, bent, is, worden
GT
GD
C
H
L
M
O
as
/əz/ = ADVERB: als, zoals, evenals;
CONJUNCTION: als, zoals, aangezien, want, terwijl, daar, wanneer, toen, naarmate;
USER: als, zoals, aangezien, zo, vanaf
GT
GD
C
H
L
M
O
assets
/ˈaset/ = NOUN: activa, actief, bezit, bedrijvende vorm;
USER: activa, vermogen, vaste activa, middelen, activa van
GT
GD
C
H
L
M
O
at
/ət/ = PREPOSITION: op, bij, in, aan, van, om, naar, tegen, te, voor, ter, tot, à;
USER: bij, op, tegen, in, aan
GT
GD
C
H
L
M
O
authentication
/ɔːˈθen.tɪ.keɪt/ = USER: authenticatie, verificatie, authentificatie
GT
GD
C
H
L
M
O
authorize
/ˈɔː.θər.aɪz/ = VERB: autoriseren, machtigen, volmachtigen, rechtvaardigen;
USER: machtigen, autoriseren, toestaan, autorisatie, toestemming
GT
GD
C
H
L
M
O
available
/əˈveɪ.lə.bl̩/ = ADJECTIVE: beschikbaar, voorhanden, geldig, bruikbaar, dienstig, nuttig;
USER: beschikbaar, beschikbare, verkrijgbaar, beschikking, beschikbaar zijn
GT
GD
C
H
L
M
O
be
/biː/ = VERB: worden, zijn, liggen, staan, gebeuren, wezen, verkeren;
USER: zijn, worden, te, wel, is
GT
GD
C
H
L
M
O
because
/bɪˈkəz/ = CONJUNCTION: omdat, want, doordat, aangezien, daar, wijl;
USER: omdat, want, vanwege, wegens
GT
GD
C
H
L
M
O
behalf
/bɪˈhɑːf/ = PREPOSITION: ten bate van;
USER: namens, rekening, behoeve, naam, opdracht
GT
GD
C
H
L
M
O
business
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijf, zakelijke, zaken, Bedrijvengids, bedrijfsleven
GT
GD
C
H
L
M
O
businesses
/ˈbɪz.nɪs/ = NOUN: bedrijf, zaak, handel, werk, handelszaak, bezigheid, beroep, aangelegenheid, zakelijkheid, affaire, karwei, ding;
USER: bedrijven, ondernemingen, bedrijfsleven, activiteiten, bedrijf
GT
GD
C
H
L
M
O
but
/bʌt/ = PREPOSITION: maar, behalve, buiten, uitgenomen;
CONJUNCTION: maar, doch;
ADVERB: slechts, enkel;
USER: maar, doch
GT
GD
C
H
L
M
O
by
/baɪ/ = PREPOSITION: door, van, op, met, bij, per, aan, volgens, tegen, langs, over, voorbij, naast, om, dichtbij, nabij;
USER: door, van, bij, op, met
GT
GD
C
H
L
M
O
care
/keər/ = NOUN: zorg, verzorging, voorzichtigheid, hoede, toezicht, acht, bezorgdheid, voorwerp van zorg;
VERB: zorgen, verzorgen, zorgen voor, geven om, zich bekommeren, bezorgd zijn;
USER: zorg, schelen, verzorgen, zorgen, care
GT
GD
C
H
L
M
O
collect
/kəˈlekt/ = VERB: verzamelen, innen, ophalen, inzamelen, incasseren, collecteren, bijeenbrengen, rapen, invorderen, zich verzamelen, afleiden, vergaderen, besluiten;
NOUN: collecte;
USER: verzamelen, innen, te verzamelen, verzamelen van, verzamel
GT
GD
C
H
L
M
O
collection
/kəˈlek.ʃən/ = NOUN: collectie, verzameling, inzameling, inning, incasso, collecte, groep, incassering, hoop, buslichting, drift, kudde, schaar, zelfbeheersing;
USER: collectie, verzameling, inzameling, verzamelen, collection
GT
GD
C
H
L
M
O
combination
/ˌkɒm.bɪˈneɪ.ʃən/ = NOUN: combinatie, verbinding, samenspel, samenloop, vereniging, samenspanning, komplot;
USER: combinatie, een combinatie, verzameling
GT
GD
C
H
L
M
O
communicate
/kəˈmyo͞onəˌkāt/ = VERB: communiceren, delen, meedelen, mededelen, overbrengen, in verbinding staan, berichten, gemeenschap hebben, zich in verbinding stellen;
USER: communiceren, communicatie, te communiceren, delen, communiceert
GT
GD
C
H
L
M
O
complete
/kəmˈpliːt/ = ADJECTIVE: volledig, compleet, voltooid, kompleet, totaal, volkomen, volslagen, volmaakt, voltallig;
VERB: voltooien, completeren, afmaken;
USER: compleet, voltooien, voltooid, completeren, volledig
GT
GD
C
H
L
M
O
compliance
/kəmˈplaɪ.əns/ = NOUN: nakoming, inwilliging, meegaandheid, inschikkelijkheid, toestemming, toegevendheid;
USER: nakoming, naleving, de naleving, overeenstemming, inachtneming
GT
GD
C
H
L
M
O
comply
/kəmˈplaɪ/ = VERB: zich schikken, zich onderwerpen, berusten in, toegeven;
USER: voldoen, voldoet, aan, voldoen aan, naleving
GT
GD
C
H
L
M
O
conduct
/kənˈdʌkt/ = NOUN: gedrag, leiding, houding, beleid, uitgeleide, aanvoering;
VERB: leiden, geleiden, dirigeren, optreden, besturen, aanvoeren, de weg wijzen;
USER: geleiden, gedrag, leiden, voeren, te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
confidential
/ˌkɒn.fɪˈden.ʃəl/ = ADJECTIVE: vertrouwelijk, geheim, vertrouwd;
USER: vertrouwelijk, vertrouwelijke, de vertrouwelijke, geheim
GT
GD
C
H
L
M
O
consent
/kənˈsent/ = NOUN: toestemming, inwilliging;
VERB: toestemmen, goedvinden, toegeven, berusten, het eens zijn;
USER: toestemming, instemming, toestemming van, goedkeuring, akkoord
GT
GD
C
H
L
M
O
contact
/ˈkɒn.tækt/ = NOUN: contact, aanraking, voeling;
VERB: contact hebben, contact hebben met;
USER: contact, contact op, contact met, contact te, contact opnemen
GT
GD
C
H
L
M
O
contractual
//kənˈtrakCHo͞oəl/ = ADJECTIVE: contractueel, bij contract;
USER: contractueel, contractuele, overeenkomst, de contractuele, bindend
GT
GD
C
H
L
M
O
corruption
/kəˈrʌp.ʃən/ = NOUN: corruptie, verdorvenheid, omkoping, bederf, verderf, zedenbederf, knoeierij;
USER: corruptie, van corruptie, de corruptie, corruptie te, beschadiging
GT
GD
C
H
L
M
O
court
/kɔːt/ = NOUN: hof, rechtbank, gerechtshof, hofhouding, plein, opwachting;
VERB: het hof maken, vrijen, uitlokken, scharrelen, de gunst zoeken van, zoeken, streven naar;
USER: rechtbank, hof, rechter, gerecht, rechterlijke
GT
GD
C
H
L
M
O
covered
/-kʌv.əd/ = VERB: dekken, bedekken, omvatten, beslaan, verbergen, vullen, zich uitstrekken, bestrijden, toedekken, overtrekken, beleggen, dichtgooien;
USER: gedekt, overdekte, vallen, bedekt, overdekt
GT
GD
C
H
L
M
O
customer
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klant, afnemer, klanten, klantenservice, de klant
GT
GD
C
H
L
M
O
customers
/ˈkʌs.tə.mər/ = NOUN: klant, afnemer, cliënt, consument;
USER: klanten, afnemers, klant, klanten te, gasten
GT
GD
C
H
L
M
O
data
/ˈdeɪ.tə/ = NOUN: gegevens, materiaal, materieel, grondstof;
USER: gegevens, data, de gegevens, gegevens te
GT
GD
C
H
L
M
O
described
/dɪˈskraɪb/ = VERB: beschrijven, weergeven;
USER: beschreven, omschreven, beschreef, wordt beschreven
GT
GD
C
H
L
M
O
developed
/dɪˈvel.əpt/ = ADJECTIVE: ontwikkelend;
USER: ontwikkeld, ontwikkelde, ontwikkelden, ontwikkeling, ontwikkelen
GT
GD
C
H
L
M
O
development
/dɪˈvel.əp.mənt/ = NOUN: ontwikkeling, evolutie, verloop, bebouwing, ontvouwing;
USER: ontwikkeling, de ontwikkeling, ontwikkeling van, ontwikkelen, de ontwikkeling van
GT
GD
C
H
L
M
O
diligence
/ˈdɪl.ɪ.dʒənt/ = NOUN: ijver, vlijt, naarstigheid, noestheid;
USER: ijver, diligence, zorgvuldigheid, toewijding
GT
GD
C
H
L
M
O
direct
/daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: direct, rechtstreeks, openhartig, dadelijk, ondubbelzinnig;
ADVERB: direct, rechtstreeks;
VERB: richten, leiden, dirigeren, besturen, voorschrijven, mikken, last geven;
USER: direct, directe, richten, rechtstreeks, leiden
GT
GD
C
H
L
M
O
disclose
/dɪˈskləʊz/ = VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, aan het licht brengen;
USER: openbaren, onthullen, openbaar, bekend, openbaart
GT
GD
C
H
L
M
O
disclosing
/dɪˈskləʊz/ = VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, aan het licht brengen;
USER: openbaarmaking, onthullen, openbaar maken, openbaarmaking van, bekendmaking
GT
GD
C
H
L
M
O
disclosure
/dɪˈskləʊ.ʒər/ = NOUN: openbaring, onthulling;
USER: onthulling, openbaring, openbaarmaking, bekendmaking, mededeling
GT
GD
C
H
L
M
O
divisions
/dɪˈvɪʒ.ən/ = NOUN: divisie, verdeling, afdeling, deling, indeling, scheiding, verdeeldheid, afscheiding, tussenschot, legerafdeling;
USER: divisies, afdelingen, verdeeldheid, splitsingen, organisatieonderdelen
GT
GD
C
H
L
M
O
do
/də/ = VERB: doen, maken, verrichten, handelen, uitvoeren, beginnen, uitrichten, toebrengen, voldoende zijn, afmaken, gedijen;
NOUN: do;
USER: doen, do, te doen, doen zijn, doe
GT
GD
C
H
L
M
O
documentation
/ˌdɒk.jʊ.menˈteɪ.ʃən/ = NOUN: documentatie;
USER: documentatie, documenten, documentatie van, de documentatie, documentatie bij
GT
GD
C
H
L
M
O
done
/dʌn/ = ADJECTIVE: gedaan, klaar, gaar, afgelopen, afgewerkt, beëindigd;
USER: gedaan, klaar, uitgevoerd, doen, gebeurt
GT
GD
C
H
L
M
O
due
/djuː/ = ADJECTIVE: verschuldigd, vervallen, gepast, behoorlijk, schuldig, verplicht, rechtmatig;
NOUN: schuld, het iem. verschuldigde;
ADVERB: vlak;
USER: verschuldigd, gevolg, als gevolg, wijten, vanwege
GT
GD
C
H
L
M
O
e
/iː/ = NOUN: mi
GT
GD
C
H
L
M
O
email
/ˈiː.meɪl/ = USER: e-mail, email, e, mail
GT
GD
C
H
L
M
O
employee
/ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé;
USER: werknemer, medewerker
GT
GD
C
H
L
M
O
employees
/ɪmˈplɔɪ.iː/ = NOUN: werknemer, bediende, personeelslid, employé;
USER: medewerkers, werknemers, personeel, de werknemers
GT
GD
C
H
L
M
O
encryption
/ɪnˈkrɪpt/ = USER: encryptie, codering, versleuteling
GT
GD
C
H
L
M
O
enforce
/ɪnˈfɔːs/ = VERB: afdwingen, doen eerbiedigen, dwingen tot, doorzetten, streng handhaven, de hand houden aan, krachtig uitvoeren, kracht bezijden aan;
USER: afdwingen, handhaven, dwingen, af te dwingen, handhaving
GT
GD
C
H
L
M
O
engagement
/enˈgājmənt/ = NOUN: engagement, verloving, verbintenis, afspraak, verplichting, indienstneming, gevecht, treffen, betrekking;
USER: engagement, verloving, betrokkenheid, overeenkomst, opdracht
GT
GD
C
H
L
M
O
establish
/ɪˈstæb.lɪʃ/ = VERB: vaststellen, vestigen, oprichten, bewijzen, stichten, inrichten, staven;
USER: vaststellen, vestigen, oprichten, vast te stellen, stellen
GT
GD
C
H
L
M
O
etc
/ɪt.ˈset.ər.ə/ = USER: etc, enz, enz., etc.
GT
GD
C
H
L
M
O
event
/ɪˈvent/ = NOUN: evenement, gebeurtenis, voorval, gevolg, afloop, sportwedstrijd, sportnummer;
USER: evenement, gebeurtenis, geval, event, bij
GT
GD
C
H
L
M
O
explicitly
/ɪkˈsplɪs.ɪt/ = ADVERB: uitdrukkelijk, duidelijk, uitvoerig, stellig, beslist;
USER: uitdrukkelijk, expliciet, nadrukkelijk, duidelijk
GT
GD
C
H
L
M
O
family
/ˈfæm.əl.i/ = NOUN: familie, gezin, geslacht, huis, huisgezin, huishouden;
USER: familie, gezin, Family, familie van, Familiekamers
GT
GD
C
H
L
M
O
financial
/faɪˈnæn.ʃəl/ = ADJECTIVE: financieel, geldelijk;
USER: financieel, financiële, de financiële
GT
GD
C
H
L
M
O
first
/ˈfɜːst/ = NOUN: eerste, eerste plaats, eerste prijs, eerste stem;
ADJECTIVE: eerste, eerst, voornaamst, first-, first, eerst, voor het eerst, ten eerste, eerder, primo, eerstens, liever;
USER: eerste, eerst, als eerste, de eerste, Elke optie
GT
GD
C
H
L
M
O
for
/fɔːr/ = PREPOSITION: voor, om, naar, tot, gedurende, wegens, uit, in plaats van, van wege;
CONJUNCTION: want, omdat, daar;
USER: voor, voor de, van, voor het, te
GT
GD
C
H
L
M
O
from
/frɒm/ = PREPOSITION: van, uit, vanaf, vanuit, door, naar, met ingang van, vandaan, sedert, ten gevolge van, wegens, van ... af;
USER: van, uit, vanaf, vanuit, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
functions
/ˈfʌŋk.ʃən/ = NOUN: functie, werking, ambt, bediening, plechtigheid;
VERB: werken, fungeren;
USER: functies, taken, functie, functioneert
GT
GD
C
H
L
M
O
g
/dʒiː/ = NOUN: sol;
USER: g, AL, gram, gr
GT
GD
C
H
L
M
O
gather
/ˈɡæð.ər/ = VERB: verzamelen, vergaren, vergaderen, bijeenbrengen, plukken, rapen, sprokkelen, oogsten, afleiden, abstraheren, samenscholen, innemen, deduceren;
USER: verzamelen, vergaren, te verzamelen, verzamelen van, het verzamelen
GT
GD
C
H
L
M
O
global
/ˈɡləʊ.bəl/ = ADJECTIVE: wereld-;
USER: globale, wereldwijde, global, mondiale, globaal
GT
GD
C
H
L
M
O
have
/hæv/ = USER: have-, have, hebben, krijgen, bezitten, houden, gebruiken, ontvangen;
USER: hebben, moeten, zijn, moet, heb
GT
GD
C
H
L
M
O
help
/help/ = VERB: helpen, ondersteunen, bijstaan, assisteren, hulp verlenen, bedienen, ronddienen;
NOUN: hulp, ondersteuning, steun, bijstand, helper, het bijstaan, helpster;
USER: helpen, help, hulp, te helpen, helpen bij
GT
GD
C
H
L
M
O
identifiable
/īˈdentiˌfīəbəl/ = USER: identificeerbare, identificeerbaar, herkenbaar, herkenbare, identificeren
GT
GD
C
H
L
M
O
improve
/ɪmˈpruːv/ = VERB: verbeteren, beter worden, vooruitgaan, beter maken, veredelen, bijwerken, gebruik maken van, zich ten nutte maken, meevallen;
USER: verbeteren, te verbeteren, verbetering, verbetering van, verbeteren van
GT
GD
C
H
L
M
O
in
/ɪn/ = PREPOSITION: in, op, bij, aan, te, uit, naar, ter, over, volgens, voor-;
ADVERB: binnen, thuis;
USER: in, op, in de, van, in het
GT
GD
C
H
L
M
O
inc
/ɪŋk/ = ADJECTIVE: ongepast, ongeschikt;
USER: inc, incl., meerder, meerderen, incl
GT
GD
C
H
L
M
O
includes
/ɪnˈkluːd/ = VERB: omvatten, bevatten, behelzen, inhouden, insluiten, meetellen, meerekenen, begrijpen, in zich sluiten, mederekenen;
USER: omvat, bevat, inclusief, bestaat, is inclusief
GT
GD
C
H
L
M
O
indirect
/ˌɪn.daɪˈrekt/ = ADJECTIVE: indirect, zijdelings, niet rechtstreeks, ontwijkend, bijkomstig, terughoudend;
USER: indirect, indirecte, onrechtstreekse, onder contract, de indirecte
GT
GD
C
H
L
M
O
individuals
/ˌindəˈvijəwəl/ = NOUN: individu, enkeling;
USER: individuen, particulieren, personen, mensen, natuurlijke personen
GT
GD
C
H
L
M
O
information
/ˌɪn.fəˈmeɪ.ʃən/ = NOUN: informatie, kennisgeving, inlichting, verwittiging;
USER: informatie, gegevens, info, inlichtingen
GT
GD
C
H
L
M
O
inquiries
/ɪnˈkwaɪə.ri/ = NOUN: onderzoek, aanvraag, vraag, vragen, navraag, analyse, exploratie, naspeuring, navorsing;
USER: onderzoeken, vragen, inlichtingen, aanvragen, onderzoek
GT
GD
C
H
L
M
O
intercompany
= USER: intercompany, onderlinge, intra,
GT
GD
C
H
L
M
O
interest
/ˈɪn.trəst/ = VERB: interesseren, raken, belang inboezemen;
NOUN: belang, rente, belangstelling, interesse, interest, voordeel, passie, deel, investering;
USER: rente, belang, belangstelling, interest, interesse
GT
GD
C
H
L
M
O
internally
/ɪnˈtɜː.nəl/ = ADVERB: inwendig, innerlijk, binnenlands;
USER: inwendig, intern, interne, binnenlandse, innerlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
introduce
/ˌɪn.trəˈdjuːs/ = VERB: voorstellen, presenteren, inleiden, indienen, uitvoeren, aanhangig maken;
USER: voorstellen, introduceren, voeren, te voeren, te introduceren
GT
GD
C
H
L
M
O
is
/ɪz/ = USER: is, ligt, wordt, is het
GT
GD
C
H
L
M
O
it
/ɪt/ = PRONOUN: het, zij, dat, hij, dit;
USER: het, zij, is, deze, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
its
/ɪts/ = PRONOUN: haar, zijn;
USER: zijn, haar, de, het, een
GT
GD
C
H
L
M
O
know
/nəʊ/ = VERB: weten, kennen, begrijpen, herkennen, verstaan, onderscheiden, zich bewust van zijn;
USER: weten, kennen, weet, kent, weet dat
GT
GD
C
H
L
M
O
last
/lɑːst/ = NOUN: laatste, last, uiterste, leest;
VERB: duren;
ADJECTIVE: laatst, vorig, verleden, jongstleden, laatstleden, voorgaand;
ADVERB: het laatst;
USER: laatste, vorig, laatst, laatstelijk, afgelopen
GT
GD
C
H
L
M
O
law
/lɔː/ = NOUN: wet, recht, justitie, politie, gerecht, rechtspleging, voorsprong, uitstel;
USER: wet, recht, wetgeving, rechtspraak, de wet
GT
GD
C
H
L
M
O
learn
/lɜːn/ = VERB: leren, vernemen, aanleren, horen, erachter komen, onderwijzen;
USER: leren, te leren, leer, leert, weten
GT
GD
C
H
L
M
O
let
/let/ = VERB: laten, verhuren, toestaan, toelaten, laten begaan, laten schieten, verhinderen;
NOUN: verhuring, het verhuren, huurhuis, beletsel, plaatsbespreking, kaartenverkoop, verhindering, overgespeelde bal;
USER: laten, laat, laten we, liet, te laten
GT
GD
C
H
L
M
O
limiting
/ˈlɪm.ɪ.tɪŋ/ = VERB: beperken, begrenzen, limiteren, beknotten;
USER: beperken, beperkende, beperking, beperkend, het beperken
GT
GD
C
H
L
M
O
maintain
/meɪnˈteɪn/ = VERB: onderhouden, handhaven, in stand houden, betogen, beweren, voeren, volhouden, staande houden, verdedigen, steunen, vertogen;
USER: handhaven, onderhouden, behouden, te handhaven, houden
GT
GD
C
H
L
M
O
may
/meɪ/ = VERB: kunnen, mogen;
NOUN: meidoorn, maagd;
USER: kunnen, mogen, kan, mag, kunnen de
GT
GD
C
H
L
M
O
member
/ˈmem.bər/ = NOUN: lid, onderdeel, lidmaat, afgevaardigde, aanhanger, afdeling;
USER: lid, lid van
GT
GD
C
H
L
M
O
members
/ˈmem.bər/ = NOUN: ledematen;
USER: leden, lid, de leden, leden worden, leden van
GT
GD
C
H
L
M
O
names
/neɪm/ = NOUN: naam, benaming, voornaam, naamwoord;
VERB: noemen, benoemen, heten, dopen, tot de orde roepen;
USER: namen, benamingen, namen van, naam
GT
GD
C
H
L
M
O
new
/njuː/ = ADJECTIVE: nieuw, opkomend, vers, onervaren, onbedekt;
USER: nieuw, nieuwe, new
GT
GD
C
H
L
M
O
not
/nɒt/ = ADVERB: niet, geen, nee, neen, heel;
USER: niet, geen, niet die
GT
GD
C
H
L
M
O
notice
/ˈnəʊ.tɪs/ = VERB: opmerken, bemerken, vermelden, waarschuwen;
NOUN: kennisgeving, aankondiging, bericht, bekendmaking, aandacht, verwittiging, notitie, opzegging;
USER: opmerken, bemerken, aankondiging, merken, bericht
GT
GD
C
H
L
M
O
numerous
/ˈnjuː.mə.rəs/ = ADJECTIVE: vele, talrijk, overvloedig, zonder tal;
USER: talrijk, vele, talrijke, tal, tal van
GT
GD
C
H
L
M
O
of
/əv/ = PREPOSITION: van, over, bij;
USER: van, van de, van het, of, over
GT
GD
C
H
L
M
O
offer
/ˈɒf.ər/ = VERB: bieden, aanbieden, offeren, uitloven, aanvoeren, ten offer brengen, ten beste geven;
NOUN: aanbieding, aanbod, bod, offerte, aanzoek, huwelijksaanzoek;
USER: bieden, aanbieden, te bieden, biedt, hebben
GT
GD
C
H
L
M
O
on
/ɒn/ = ADVERB: op, door, verder, voort, erop;
PREPOSITION: op, over, aan, in, bij, met, om, te, na, on-suffix, on;
USER: op, over, aan, op de, on
GT
GD
C
H
L
M
O
one
/wʌn/ = NOUN: een;
PRONOUN: men, iemand, een enkele, een zekere;
ADJECTIVE: dezelfde, enkel, enig, eerst, one-, one;
USER: een, men, ene, iemand
GT
GD
C
H
L
M
O
opportunities
/ˌɒp.əˈtjuː.nə.ti/ = NOUN: gelegenheid, kans, mogelijkheid, gebeurtenis, incident, gebeuren;
USER: mogelijkheden, kansen, opportuniteiten, de mogelijkheden
GT
GD
C
H
L
M
O
or
/ɔːr/ = CONJUNCTION: of;
NOUN: goudkleur;
USER: of, en, of de, of een
GT
GD
C
H
L
M
O
orders
/ˈɔː.dər/ = NOUN: leefregel;
USER: bestellingen, orden, opdrachten, orders, bevelen
GT
GD
C
H
L
M
O
other
/ˈʌð.ər/ = ADJECTIVE: ander, anders, nog, verschillend;
PRONOUN: ander, anders;
ADVERB: anders;
USER: ander, anders, andere, overige, meer
GT
GD
C
H
L
M
O
others
/ˈʌð.ər/ = USER: anderen, andere, meer, anderen te
GT
GD
C
H
L
M
O
our
/aʊər/ = PRONOUN: onze, ons;
USER: onze, ons, Aanbevolen
GT
GD
C
H
L
M
O
outside
/ˌaʊtˈsaɪd/ = ADVERB: buiten, naar buiten, daarbuiten, van buiten, buitenop;
PREPOSITION: buiten, behalve;
NOUN: buitenkant, buitenzijde, buitenste, uitwendige, maximum;
ADJECTIVE: buitenste, uiterlijk, uiterst, op zijn hoogst;
USER: buiten, buitenkant, buiten de, externe, buitenwereld
GT
GD
C
H
L
M
O
part
/pɑːt/ = NOUN: deel, onderdeel, gedeelte, rol, part, stuk, aandeel, partij;
VERB: scheiden, verdelen, uiteengaan, uit elkaar gaan;
USER: deel, onderdeel, gedeelte, part, deel uit
GT
GD
C
H
L
M
O
parties
/ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens;
USER: partijen, partij, feesten
GT
GD
C
H
L
M
O
partner
/ˈpɑːt.nər/ = NOUN: partner, vennoot, compagnon, deelgenoot, maat, makker, gezel, aandeelhebber;
VERB: koppelen;
USER: partner, partnerlanden, Leveringspartner, partners, partnerorganisaties
GT
GD
C
H
L
M
O
party
/ˈpɑː.ti/ = NOUN: partij, feestje, persoon, gezelschap, deelnemer, fuif, troep, aanhang, leden, factie, mens;
USER: partij, feestje, feest, party, partijen
GT
GD
C
H
L
M
O
perform
/pəˈfɔːm/ = VERB: uitvoeren, verrichten, doen, optreden, spelen, volbrengen, vertonen, voorstelling geven, uitrichten, kunsten vertonen, opdraven, opdagen, opvoeren van toneelstuk, iets ten beste geven;
USER: uitvoeren, verrichten, voeren, te voeren, uit te voeren
GT
GD
C
H
L
M
O
personally
/ˈpɜː.sən.əl.i/ = ADVERB: persoonlijk, wat mij betreft;
USER: persoonlijk, persoonsgegevens, persoonlijke, zelf, die persoonlijk
GT
GD
C
H
L
M
O
policy
/ˈpɒl.ə.si/ = NOUN: politiek, polis, staatkunde, staatsbeleid, overleg, omzichtigheid, staatsmanswijsheid;
USER: politiek, polis, beleid, het beleid, beleid van
GT
GD
C
H
L
M
O
practices
/ˈpræk.tɪs/ = VERB: gieten, schenken, uitgieten, inschenken, uitschenken, stortregenen, sauzen, doen stromen, sausen, in stromen neerkomen;
NOUN: het gieten, stortbui, stortregen, stroom, gietsel;
USER: praktijken, practices, praktijk, werkwijzen, gedragingen
GT
GD
C
H
L
M
O
pre
/priː-/ = PREFIX: pre-, vooraf-, voor-;
USER: pre, vooraf, vóór, voorgevulde, een pre
GT
GD
C
H
L
M
O
preparing
/prɪˈpeər/ = VERB: voorbereiden, bereiden, klaarmaken, gereedmaken, toebereiden, aanmaken, opleiden, zich klaar maken;
USER: voorbereiding, voorbereiden, bereiden, opstellen, de voorbereiding
GT
GD
C
H
L
M
O
prevent
/prɪˈvent/ = VERB: voorkomen, verhinderen, beletten, verhoeden;
USER: voorkomen, verhinderen, te voorkomen, voorkomen dat, voorkoming
GT
GD
C
H
L
M
O
privacy
/ˈprɪv.ə.si/ = NOUN: geheimhouding, afzondering, eenzaamheid;
USER: privacy, levenssfeer, priveleven, persoonlijke levenssfeer, de privacy
GT
GD
C
H
L
M
O
procedures
/prəˈsiː.dʒər/ = NOUN: procedure, werkwijze, methode, handelwijze, bereidingswijze, procédé;
USER: procedures, de procedures, procedures voor, procedure, voorwaarden
GT
GD
C
H
L
M
O
process
/ˈprəʊ.ses/ = NOUN: werkwijze, gang, bewerking, verloop, voortgang, bereidingswijze, procédé;
VERB: reproduceren, verduurzamen, machinaal reproduceren, conserveren, gerechtelijk vervolgen;
USER: procede, werkwijze, proces, taak
GT
GD
C
H
L
M
O
products
/ˈprɒd.ʌkt/ = NOUN: product, produkt, productie, voortbrengsel, resultaat, opbrengst, produktie, vrucht, gewrocht;
USER: producten, produkten, produkten die, producten van, artikelen
GT
GD
C
H
L
M
O
promoting
/prəˈməʊt/ = VERB: bevorderen, promoveren, begunstigen, aankweken, verwekken;
USER: bevorderen, het bevorderen van, het bevorderen, bevordering, bevorderen van
GT
GD
C
H
L
M
O
promotion
/prəˈməʊ.ʃən/ = NOUN: bevordering, promotie, reclameactie;
USER: promotie, bevordering, bevorderen, bevordering van, de bevordering
GT
GD
C
H
L
M
O
property
/ˈprɒp.ə.ti/ = NOUN: eigendom, eigenschap, bezit, eigendomsrecht, landgoed, boerderij, bezitting, hoedanigheid, have, eigenaardigheid;
USER: eigendom, eigenschap, eigendomsrecht, bezit, onroerend goed
GT
GD
C
H
L
M
O
protect
/prəˈtekt/ = VERB: beschermen, beveiligen, behoeden, dekken, beschutten, hoeden, honoreren;
USER: beschermen, te beschermen, bescherming, bescherming van, de bescherming
GT
GD
C
H
L
M
O
provide
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekken, verschaffen, voorzien, zorgen voor, bieden
GT
GD
C
H
L
M
O
provided
/prəˈvīd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: verstrekt, mits, voorwaarde, voorzien, op voorwaarde
GT
GD
C
H
L
M
O
providers
/prəˈvaɪ.dər/ = NOUN: leverancier, kostwinner, verzorger;
USER: aanbieders, providers, verleners, verstrekkers, leveranciers
GT
GD
C
H
L
M
O
providing
/prəˈvaɪd/ = VERB: voorzien, verstrekken, verschaffen, zorgen voor, bepalen, bezorgen, voorschrijven, bevoorraden, provianderen, spekken;
USER: het verstrekken van, het verstrekken, verstrekken, verstrekken van, leveren
GT
GD
C
H
L
M
O
publicly
/ˈpʌb.lɪ.kli/ = ADVERB: in het openbaar, van rijkswege;
USER: in het openbaar, openbaar, publiek, publiekelijk, openbare
GT
GD
C
H
L
M
O
purchase
/ˈpɜː.tʃəs/ = VERB: kopen, aanschaffen, aankopen, inkopen, verwerven, opheffen, tillen, zich aanschaffen, lichten;
NOUN: aankoop, koop, inkoop, aanschaffing, verwering, hefkracht;
USER: kopen, aanschaffen, aankoop, te kopen, schaffen
GT
GD
C
H
L
M
O
purposes
/ˈpɜː.pəs/ = NOUN: doel, bedoeling, doelstelling, doeleinde, oogmerk, strekking, honk, doelwit, wit;
VERB: voornemens zijn, van plan zijn, zich voornemen, plannen maken;
USER: doeleinden, doelen, toepassing, zin, oog
GT
GD
C
H
L
M
O
questionnaires
/ˌkwesCHəˈne(ə)r/ = NOUN: vragenlijst, questionaire;
USER: vragenlijsten, vragenlijst, enquêtes, de vragenlijsten
GT
GD
C
H
L
M
O
reason
/ˈriː.zən/ = NOUN: reden, rede, oorzaak, grond, verstand, redelijkheid, recht, billijkheid, evenredigheid;
VERB: beredeneren, argumenteren, redeneren over, redekavelen, bepraten, spreken over;
USER: reden, Daarom, redenen, reden waarom, reden dan
GT
GD
C
H
L
M
O
regulations
/ˌreɡ.jʊˈleɪ.ʃən/ = NOUN: reglement;
USER: reglement, regelgeving, voorschriften, verordeningen, regels
GT
GD
C
H
L
M
O
related
/rɪˈleɪ.tɪd/ = ADJECTIVE: verwant, aanverwant, in verband staand;
USER: gerelateerd, verwant, verband, verbonden, betrekking
GT
GD
C
H
L
M
O
relationships
/rɪˈleɪ.ʃən.ʃɪp/ = NOUN: verhouding, verwantschap, familiebetrekking, aanverwantschap;
USER: relaties, verhoudingen, relatie, betrekkingen, verbanden
GT
GD
C
H
L
M
O
relevant
/ˈrel.ə.vənt/ = ADJECTIVE: relevant, toepasselijk, pertinent;
USER: relevant, relevante, desbetreffende, betrokken, betreffende
GT
GD
C
H
L
M
O
renew
/rɪˈnjuː/ = VERB: vernieuwen, hernieuwen, hervatten, verversen, verjongen, renoveren, doen herleven, prolongeren, weer opvatten;
USER: vernieuwen, hernieuwen, verlengen, te vernieuwen, te verlengen
GT
GD
C
H
L
M
O
reporting
/rɪˈpɔːt/ = VERB: rapporteren, melden, berichten, rapport uitbrengen, informeren, inlichten, rapport maken van, overbrengen, verslaggever zijn, verslag geven van, reporterswerk doen, zich melden bij;
USER: rapportage, rapportering, rapporteren, melden, verslaglegging
GT
GD
C
H
L
M
O
request
/rɪˈkwest/ = VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken;
NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag;
USER: aanvragen, vragen, verzoeken, verzoek, te vragen
GT
GD
C
H
L
M
O
requests
/rɪˈkwest/ = NOUN: verzoek, aanvraag, vraag, navraag;
VERB: aanvragen, verzoeken, vragen, inroepen, aanzoeken;
USER: verzoeken, aanvragen, verzoekt, vraagt, bezoeken
GT
GD
C
H
L
M
O
respond
/rɪˈspɒnd/ = VERB: reageren op, antwoorden op, gehoor geven aan;
USER: reageren op, reageren, reageert, antwoorden, te reageren
GT
GD
C
H
L
M
O
restrictions
/rɪˈstrɪk.ʃən/ = NOUN: beperking;
USER: beperkingen, restricties, beperking, de beperkingen, beperkingen van
GT
GD
C
H
L
M
O
reveal
/rɪˈviːl/ = NOUN: openbaren;
VERB: onthullen, openbaren, blootleggen, bekendmaken, aan het licht brengen, ontpoppen, kenbaar maken, doen uitkomen;
USER: openbaren, onthullen, blijkt, tonen, te onthullen
GT
GD
C
H
L
M
O
reviewing
/rɪˈvjuː/ = VERB: herzien, bespreken, recenseren, overzien, overzicht geven van, in ogenschouw nemen, laten paraderen, terugzien op;
USER: herziening, reviewing, herziening van, herzien, de herziening
GT
GD
C
H
L
M
O
rights
/raɪt/ = NOUN: rechtsen;
USER: rechten, de rechten, rechten van, recht, de rechten van
GT
GD
C
H
L
M
O
s
= USER: s, en, Tussen, jaren, is
GT
GD
C
H
L
M
O
safety
/ˈseɪf.ti/ = NOUN: veiligheid, zekerheid, betrouwbaarheid;
ADJECTIVE: reddings-;
USER: veiligheid, de veiligheid, veiligheid van, veiligheids
GT
GD
C
H
L
M
O
sale
/seɪl/ = NOUN: verkoop, veiling, afzet, verkoping;
USER: verkoop, koop, te koop, koop in, aanbieding
GT
GD
C
H
L
M
O
security
/sɪˈkjʊə.rɪ.ti/ = NOUN: veiligheid, waarborg, bescherming, onderpand, borgstelling, pand, zelfverzekerdheid, pandbrief;
USER: veiligheid, beveiliging, zekerheid, de veiligheid, security
GT
GD
C
H
L
M
O
segments
/ˈseɡ.mənt/ = NOUN: segment, deel, lid van insekt;
VERB: verdelen, zich delen, zich splijten;
USER: segmenten, segments, segmenten van, segment
GT
GD
C
H
L
M
O
selling
/ˌbestˈsel.ər/ = VERB: verkopen, verhandelen, verkocht worden, verraden, uitverkopen, overdoen, tappen, bedriegen, beetnemen, aanpraten, verlakken, van de hand gaan;
USER: verkopen, selling, verkoop, verkopende, verkoopt
GT
GD
C
H
L
M
O
service
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, werk, kerkdienst, eredienst;
ADJECTIVE: dienst-;
USER: service, dienst, dienstverlening, diensten
GT
GD
C
H
L
M
O
services
/ˈsɜː.vɪs/ = NOUN: service, service, dienst, bediening, dienstbaarheid, dienstverrichting, servies, ambt, kerkdienst, werk, eredienst, opslag;
USER: diensten, services, dienstverlening, diensten van
GT
GD
C
H
L
M
O
sharing
/ˈdʒɒb.ʃeər/ = VERB: delen, verdelen, deelnemen;
USER: delen, het delen van, het delen, delen van, deelt
GT
GD
C
H
L
M
O
standard
/ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan;
ADJECTIVE: standaard-, normaal, proefhoudend;
USER: standaard, norm, Standard
GT
GD
C
H
L
M
O
standards
/ˈstæn.dəd/ = NOUN: standaard, norm, standaardmaat, vaandel, regel, vaan;
USER: normen, standaarden, standaards, de normen
GT
GD
C
H
L
M
O
subpoenas
/səˈpiː.nə/ = VERB: dagvaarden;
NOUN: dagvaarding met strafbedreiging;
USER: dagvaardingen, subpoenas, dwangbevelen, dagvaarding, een dagvaarding,
GT
GD
C
H
L
M
O
subsidiaries
/səbˈsɪd.i.ər.i/ = NOUN: noodhulp, helper, assistent, hulpmiddel;
USER: dochterondernemingen, dochtermaatschappijen, dochtervennootschappen, filialen, dochters
GT
GD
C
H
L
M
O
substantially
/səbˈstanCHəlē/ = ADVERB: in hoofdzaak, wezenlijk, degelijk, stoffelijk, welgesteld;
USER: wezenlijk, hoofdzaak, aanzienlijk, in hoofdzaak, nagenoeg
GT
GD
C
H
L
M
O
such
/sʌtʃ/ = ADJECTIVE: dergelijk, zulk, dusdanig, zulk een, zo een, zodanig zo;
PRONOUN: zij, zulks, dezelfde, degenen, dezulke;
USER: dergelijk, zulk, zoals, dergelijke, deze
GT
GD
C
H
L
M
O
technology
/tekˈnɒl.ə.dʒi/ = NOUN: technologie;
USER: technologie, techniek, technologische, technologieën
GT
GD
C
H
L
M
O
textron
= USER: textron, van Textron,
GT
GD
C
H
L
M
O
that
/ðæt/ = CONJUNCTION: dat, opdat;
PRONOUN: dat, die, wat, welke;
ADVERB: zo;
USER: dat, die, dat de, wat
GT
GD
C
H
L
M
O
the
/ðiː/ = ARTICLE: de, het;
USER: de, het, van de
GT
GD
C
H
L
M
O
things
/θɪŋ/ = NOUN: spullen, bullen;
USER: spullen, dingen, dingen die er, dingen die, zaken
GT
GD
C
H
L
M
O
third
/θɜːd/ = USER: third-, third, derde, terts, zestigste deel van seconde;
ADJECTIVE: derde;
USER: derde, van derde, de derde, derden
GT
GD
C
H
L
M
O
this
/ðɪs/ = PRONOUN: dit, deze;
USER: deze, dit, dit een, van dit, de
GT
GD
C
H
L
M
O
those
/ðəʊz/ = PRONOUN: die, degenen, zij, dat, datgene;
USER: die, degenen, deze, de, die welke
GT
GD
C
H
L
M
O
to
/tuː/ = PREPOSITION: om, aan, naar, tot, voor-, bij, om te, ter, tegen, toe, tot aan, tot op, naar toe, to-, to;
USER: naar, aan, te, tot, om
GT
GD
C
H
L
M
O
training
/ˈtreɪ.nɪŋ/ = NOUN: opleiding, trainen;
USER: opleiding, training, opleidingen, trainingen, scholing
GT
GD
C
H
L
M
O
transaction
/trænˈzæk.ʃən/ = NOUN: transactie, verrichting, overeenkomst, betaling, schikking, verhandeling;
USER: transactie, verrichting, transacties, transactiekosten, transaction
GT
GD
C
H
L
M
O
transfer
/trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken;
NOUN: overdracht, overschrijving, overbrenging, overstappen, overmaking, aansluiting;
USER: overdragen, overdracht, overbrengen, overmaken, overdracht van
GT
GD
C
H
L
M
O
transferred
/trænsˈfɜːr/ = VERB: overdragen, overbrengen, overmaken, overstappen, overplaatsen, overboken, calqueren, gireren;
USER: overgedragen, overgebracht, overgeheveld, overgeboekt, overgemaakt
GT
GD
C
H
L
M
O
unaffiliated
/ˌənəˈfilēˌātid/ = ADJECTIVE: niet aangesloten;
USER: niet aangesloten, gelieerde, unaffiliated,
GT
GD
C
H
L
M
O
unauthorized
/ˌənˈôTHəˌrīzd/ = USER: onbevoegd, onbevoegde, ongeoorloofde, ongeautoriseerde, onbevoegden
GT
GD
C
H
L
M
O
units
/ˈjuː.nɪt/ = NOUN: eenheid, unit, afdeling;
USER: eenheden, units, stuks, eenheid
GT
GD
C
H
L
M
O
unless
/ənˈles/ = CONJUNCTION: tenzij, indien niet;
PREPOSITION: behalve;
USER: tenzij, indien, behalve, tenzij de
GT
GD
C
H
L
M
O
us
/ʌs/ = PRONOUN: ons, aan ons;
USER: ons, met ons, ons op, we, met ons op
GT
GD
C
H
L
M
O
usage
/ˈjuː.sɪdʒ/ = NOUN: gebruik, behandeling, zede, usance, usantie;
USER: gebruik, het gebruik, gebruik van, het gebruik van, verbruik
GT
GD
C
H
L
M
O
use
/juːz/ = VERB: gebruiken, gebruik maken van, benutten, aanwenden, behandelen;
NOUN: gebruik, toepassing, nut, aanwending, ritueel;
USER: gebruiken, gebruik, gebruik maken van, te gebruiken, gebruikt
GT
GD
C
H
L
M
O
vendors
/ˈven.dər/ = NOUN: verkoper;
USER: verkopers, vendors, leveranciers, leveranciers van, fabrikanten
GT
GD
C
H
L
M
O
we
/wiː/ = PRONOUN: we, wij;
USER: wij, we, dat we, hebben we
GT
GD
C
H
L
M
O
which
/wɪtʃ/ = ADJECTIVE: welke, welke dan ook;
CONJUNCTION: die, dat, welke, wat, welk;
PRONOUN: die, dat, welke, wat, welk, hetgeen, wie, hetwelk;
USER: welke, die, wat, dat, welk
GT
GD
C
H
L
M
O
who
/huː/ = CONJUNCTION: die, wie;
PRONOUN: die, wie;
USER: die, wie, dat
GT
GD
C
H
L
M
O
will
/wɪl/ = VERB: zullen, willen, wensen, testeren, legateren;
NOUN: wil, testament, wens, wilskracht, willekeur, uiterste wil, verbond, laatste wil;
USER: zullen, wil, zal, u
GT
GD
C
H
L
M
O
with
/wɪð/ = PREPOSITION: met, bij, van, door, samen met;
USER: met, met een, van, bij, met de
GT
GD
C
H
L
M
O
you
/juː/ = PRONOUN: u, je, jij, jou, jullie, gij, aan je, aan jou, gijlieden;
USER: u, je, jij, jullie, kunt
GT
GD
C
H
L
M
O
your
/jɔːr/ = PRONOUN: uw, je, jouw, van jouw;
USER: uw, je, jouw, een, de
214 words